Waar wachten we nog op?

Hoe technologie de ruimte herverdeelt

 

Gepubliceerd in: In de greep van de technologie. Nieuwe toepassingen en het gedrag van de burger (Berg, M. van den, Prins C. & Ham M. red.), Amsterdam: Van Gennep, pp. 189-205.

 

Marc Schuilenburg

 

Technologieën kunnen creatieve oplossingen bieden tegen het ondraaglijke wachten. Niet meer in de rij bij Albert Heijn, Six Flags of het museum – wie wil dat niet? Maar quotering en biometrische chipkaarten sluiten ook uit. Hoe technologie de ruimte herverkavelt.

 

De eerste keer kan ik me niet meer goed herinneren. Ik moet eerlijk zeggen dat ik ook niet weet of ik toen al last had van paniekaanvallen. Misschien vermaakte ik me wel uitstekend tussen als die mensen. Een hypnotiseur zou mij daar iets zinnigs over kunnen laten zeggen. Maar ik ken geen hypnotiseur. Wel weet ik dat het in de rij staan voor de kassa van een supermarkt bij meer mensen zorgt voor onplezierige gevoelens. Niets is zo frustrerend als niet veel meer te kunnen doen dan je winkelwagen tergend langzaam vooruit te duwen en de tijd te moeten doden met het tellen van kleingeld in je broekzakken. Soms valt het mee. Als er een snelkassa is bijvoorbeeld waar alleen mensen voor staan met mandjes in plaats van met winkelkarren die zo vol zijn gestopt met producten dat ze een week niet naar buiten hoeven. Maar in supermarkten zijn de mandjesmensen nooit in de meerderheid. De winkelwagenmensen daarentegen wel.
Temidden van de winkelwagenmensen breekt me het angstzweet uit. Ik zie ze nieuwsgierig kijken naar de producten die in mijn mandje liggen. Best mogelijk dat er daarbij niets in hun hoofden omgaat. Veel koop ik meestal niet. Omdat ik nooit meer dan een paar producten hoef af te rekenen laten ze me af en toe voorgaan. Maar vaker moet ik achteraan sluiten. Soms beweegt de rij zo ongelooflijk langzaam dat elk gevoel van richting me gewoon ontgaat. Het wachten lijkt zo’n oneindigheid te duren dat ik denk dat de rij nooit ophoudt. Met het zweet in mijn handen probeer ik dan de caissière te ontdekken, het bevrijdende eindpunt van een wachten in volstrekte stilstand, letterlijk een stilleven. Een andere keer probeer ik vlug van rij te wisselen in de hoop dat die sneller gaat. Wie dat ook doet weet dat het erg lastig is de gemiddelde snelheid van een rij in te schatten. Veel factoren zijn daarbij van belang. Niet alleen het aantal producten per persoon speelt een rol, ook de werkervaring van de caissière telt mee, net als de vraag of in de winkelwagens simpele producten liggen zoals melk, koffie en gehakt. Niets werkt trager als een exotische vrucht zonder prijskaartje. En dan zwijg ik uit beleefdheid over bejaarde mensen die plotseling moeten pinnen wanneer hun verzameling 10, 20 en 50 eurocenten onvoldoende blijkt om de rij definitief te mogen verlaten.
Om de wachttijd in supermarkten terug te brengen worden allerlei technologieën ingezet. Klanten van de Albert Heijn in Breukelen kunnen betalen met hun vingertoppen. Het supermarktconcern en betalingsverwerker Equens zijn sinds juni 2007 gestart met deze proef. Bij de kassa volstaat een scan van één van de twee vingers om de betaling af te handelen. Bij de vestiging op het Amsterdamse Amstelstation kunnen artikelen worden gescand en afgerekend met een speciale mobiele telefoon. Van een kassa is hier geen sprake meer. De mobiele telefoon is de kassa. De klant koopt voor dertig euro een geschikt gemaakte mobiele telefoon waar hij zijn eigen simkaart in stopt. Met de mobiel kan worden betaald zonder te hoeven pinnen. Technologieën kunnen dus creatieve oplossingen bieden om tijdsverlies tegen te gaan, maar de negatieve gevolgen van dezelfde technologieën worden nauwelijks geproblematiseerd of als probleem gesignaleerd. De vraag is: tot welke bijzondere effecten leiden de eerder genoemde technologieën nog meer?
In antwoord op deze vraag schets ik hieronder eerst de wijze waarop musea, pretparken en luchthavens technologische middelen inzetten om mensen sneller te laten bewegen door diezelfde ruimten. Vervolgens behandel ik hoe deze technologieën samenhangen met de opkomst van wat Gilles Deleuze een ‘controlemaatschappij’ heeft genoemd. In een controlemaatschappij ontstaat een andere ruimtelijkheid: een ‘open ruimte’. De kenmerken daarvan bespreek ik daarna. Zonder de voordelen uit het oog te verliezen van technologieën die het wachten korter van duur maken ga ik in op het onderscheid dat daarbij wordt gemaakt tussen categorieën van personen. Tegen deze achtergrond sta ik in dan stil bij de vraag wat dit onderscheid betekent voor de klassieke begrippen ‘burgerschap’ en ‘gelijkheid’.

 

De technologieën van musea, pretparken en luchthavens

Het wachten kent zo zijn eigen tijdservaring. Dit is niet de afgepaste, meetbare en deelbare tijd van de stopwatch die wordt ingedrukt tijdens de 100 meter sprint op de Olympische Spelen of de maatstaf van de prikklok die meet hoe lang mensen op hun werk zijn. Het wachten betrekt zich op een geheel andere orde dan de chronologische wereld waarin de tijd van het horloge van toepassing is. Het is de tijd zoals we die ervaren wanneer we in de rij staan voor de Mona Lisa in het Louvre, of wanneer we wachten op de laatste trein naar het vliegveld. Het is een tijd die vaak een eeuwigheid lijkt te duren en die de Franse filosoof Henri Bergson ‘werkelijke tijd’ of ‘duur’ (durée) heeft genoemd. (Bergson, 1910) De verstrijking van deze tijd kan leiden tot een hoge mate van vermoeidheid of een diep gevoel van ‘verveling’. (vergelijk Prins, 2007) Technologische maatregelen kunnen deze ‘kwaaltjes’ enigszins verzachten. Zeker als ze de personen in kwestie het idee geven dat het doel dichterbij komt. Computergestuurde informatie over hoe lang de vertraging nog duurt doet de ergernis verminderen (‘De trein naar Rotterdam van 13.05 komt over tien minuten binnen op spoor 5’). Achtergrondmuziek op een metrostation heeft een positief effect op de individuele beleving. De automatische mededeling ‘Er zijn nog vijf wachtenden voor u’ kan zorgen dat het telefoongesprek niet onmiddellijk wordt beëindigd.
Weliswaar kunnen deze technieken het vervelende gevoel van wachten een beetje wegnemen, ze bieden geen oplossing voor het wachten zelf. Daarvoor zijn drastischere maatregelen nodig. Inmiddels kan ik bij Albert Heijn met een druk op de knop al mijn boodschappen thuis laten bezorgen. Alle producten die ik zo koop staan als boodschappenlijstje de volgende keer weer klaar in mijn persoonlijke webwinkel. Helaas kan niet ieder bedrijf of instituut zijn diensten virtueel aanbieden. Musea, pretparken en luchthavens hebben daarom gekozen voor andere oplossingen. In 1980 introduceerde het Stadtmuseum in Keulen het principe van quotering. Voor het eerst waren in Europa de schatten te zien van farao Toetanchamon. Omdat de tentoonstelling zoveel bezoekers trok, besloot het museum dat reisorganisaties tegen een bepaald tarief een uur toegang konden kopen. Op die manier stemde het museum het aantal bezoekers af op wat het kon verwerken. Inmiddels wordt dezelfde methode van quotering ook gehanteerd op andere plekken, zoals bij de rooms-katholieke Dom van Milaan en in Braziliaanse en Afrikaanse natuurgebieden waar per dag een maximaal aantal bezoekers wordt toegelaten. (Neijenhuis, 2002)
Universal Studios in Los Angeles hebben een andere techniek ingezet om de stroom van mensen in goede banen te leiden. Zij hebben het systeem ‘Front Of Line’ ingevoerd. Betaalt een bezoeker de toegangsprijs dubbel, dan kan hij alle attracties bezoeken zonder in de rij te hoeven staan. ‘Virtueel in de rij staan’ wordt dit genoemd. Aparte ingangen zijn gecreëerd om mensen met zo’n ticket als eerste plaats te laten nemen bij een attractie of voorstelling. Een vergelijkbaar systeem hanteert Six Flags Holland. Sinds een jaar experimenteert het pretpark met het ‘Q-Bot-systeem’. De bezoeker huurt een apparaat dat een teken geeft wanneer er plek is in een attractie. Bij speciale Q-Botborden is het mogelijk een plekje te reserveren, zo legt de directeur van Six Flags uit. ‘De bezoeker kan dan bijvoorbeeld even bijkomen in een van de restaurants, en krijgt via zijn buzzer een seintje wanneer hij aan de beurt is.’ (Sleutel, 2007)
Een stap verder gaat de paspoortcontrole op luchthavens voor passagiers die sneller door de douane willen. Schiphol en John F. Kennedy Luchthaven in New York zijn in mei 2008 een proef gestart voor Amerikaanse en Nederlandse reizigers met een laag veiligheidsrisico. Reizigers die hieraan mee willen doen worden extra gescreend op veiligheidsrisico’s. Is de aanmelding eenmaal goedgekeurd dan wordt een chippas gemaakt die voorzien is van biometrische gegevens. Daarbij wordt onder meer gebruik gemaakt van paspoort-, vinger- en irisscans om lange wachtrijen te voorkomen. Op basis van diezelfde kenmerken kunnen reizigers vervolgens eenvoudig de grens passeren.
Niet iedereen is even gelukkig met deze maatregelen. De controle waaraan personen worden onderworpen die met een visum naar de Verenigde Staten reizen, waren voor de Italiaanse filosoof Giorgio Agamben aanleiding zijn aanstelling te beëindigen aan de universiteit van New York. Begin 2004 schrijft Agamben op de opiniepagina van de Franse krant Le Monde dat de controle die door regeringen wordt uitgeoefend (irisscans, vingerafdrukken, mailverkeer, creditcards, mobiele telefoons, en zo verder) een ongekend hoog niveau heeft bereikt. Hij spreekt van een ‘biopolitiek tijdperk’ waarin ‘praktijken van controle’ geaccepteerd moeten worden als ‘humane en normale dimensies van ons bestaan’. (Agamben, 2004) Hiermee bedoelt hij dat het biologische leven zelf, het lichaam van mens en dier, steeds verder onder gedetailleerde toezicht van de staat wordt geplaatst, in een poging voortdurend te kunnen beslissen over ‘feit en recht, norm en toepassing, uitzondering en regel’. (Agamben, 2002: 185)

 

Een controlemaatschappij

De verveelvoudiging van controlemogelijkheden is voor Deleuze reden te spreken van een ‘controlemaatschappij’. Hij ontleent de term ‘controle’ aan het werk van schrijver William Burroughs. De laatste wijst in een interview met Penthouse uit 1972 op deze nieuwe techniek van macht: ‘Het punt is dat de middelen van controle nu veel efficiënter zijn. We hebben computers. (...) Dus de mogelijkheden om te controleren zijn veel krachtiger dan ze ooit zijn geweest.’ En in zijn beroemde roman Naked Lunch schrijft hij: ‘De logische uitbreiding van encefalografisch onderzoek is biocontrole. Dat is de controle van een fysieke beweging, mentale processen, emotionele reacties en duidelijke gevoelsindrukken door middel van bio-elektrische signalen die geïnjecteerd worden in het zenuwstelsel van het subject.’ (Burroughs, 1959: 162)
In het verlengde van Burroughs opmerkingen constateert Deleuze dat in een controlesamenleving ‘ieders wettige of onwettige positie’ kan worden opgespoord. (Deleuze: 1995) Allerlei technologieën – van intelligente camera’s tot DNA-banken – maken het mogelijk mensen onafgebroken te volgen en te controleren. Of, zoals hij in een eerder artikel opmerkte: ‘Je sluit mensen niet op met een snelweg. Maar door snelwegen aan te leggen, vermenigvuldig je de middelen van controle. Ik zeg niet dat dit het enige doel is van snelwegen, maar mensen kunnen oneindig en ‘vrij’ reizen zonder opgesloten te worden terwijl ze perfect worden gecontroleerd. Dat is onze toekomst.’ (Deleuze, 2004: 322)
De stelling van Deleuze dat we leven in een controlemaatschappij leidt tot het bezwaar dat onvoldoende duidelijk wordt waarin de machtsvorm ‘controle’ nu daadwerkelijk verschilt van ‘oude machtsvormen’. Eerder had Michel Foucault de achttiende en negentiende eeuw beschreven als een ‘disciplinaire maatschappij’. Daarin werd macht op een andere wijze uitgeoefend dan in de soevereine maatschappij daarvóór. In de soevereine samenleving berustte de absolute macht bij de vorst. Een schending van de wet werd opgevat als een aanslag op zijn lichaam. Met de verschuiving van de soevereine staatsvorm naar een disciplinaire samenleving worden onderdrukking, negativiteit en een verticale structuur, kenmerken van dat wat Foucault ‘soevereine macht’ noemt, vervangen door anonieme en horizontale machtsrelaties. Deze vertakken zich als een netwerk en doortrekken het hele maatschappelijke veld. De actualisering van deze differentiële relaties, zo laat Foucault in Discipline, toezicht en straf (1989) zien, voltrekt zich in de instituten van de disciplinaire samenleving, in scholen, gevangenissen, fabrieken, ziekenhuizen, legerbarakken. Deze actualisering is geen eenduidig proces, maar het resultaat van een hele reeks elkaar versterkende effecten waarbij ieder afzonderlijk instituut de machtsrelaties op eigen wijze en in eigen omgeving integreert.
Anders dan in de soevereine maatschappij ontstaat in een disciplinaire maatschappij het inzicht dat het individu maakbaar is. Uitgaand van de humanistische inzichten van de Verlichting worden in de afzonderlijke instituten verschillende technieken toegepast om sociaal gewenst gedrag aan te leren. In het leger zijn de gevolgen daarvan het meest zichtbaar. In de zeventiende eeuw wordt de soldaat nog beschreven als iemand die wordt herkend aan zijn moed of vechtlust. Maar dat verandert in de achttiende eeuw. Van een betekenisvol lichaam, dat daadkracht en eer uitstraalt, wordt het lichaam van de soldaat gereduceerd tot een radertje in de machinerie. De soldaat wordt gevormd door nauwkeurig omschreven oefeningen, waarin hij leert zijn hoofd rechtop te houden, zijn rug te strekken en op een uniforme manier te bewegen. Met behulp van correctionele oefeningen, die erop zijn gericht zijn om specifieke en meetbare effecten te bewerkstelligen, wordt de soldaat op een functionele wijze getraind. Deze disciplinering van het lichaam vindt niet alleen plaats in de kampen van het leger. De op disciplinering gerichte technieken worden ook toegepast in de gevangenis, het ziekenhuis, de school en op het werk.
Afgezien van de stelling dat controle in onze maatschappij altijd al een ingrijpende rol speelde, levert de analyse van Deleuze geen ander beeld op dan de disciplinaire machtsanalyse van Foucault. Nog steeds gaat het om technieken die individuele lichamen maken tot productieve, efficiënte en gehoorzame krachten. Welbeschouwd hebben de technieken die vandaag de dag worden toegepast op snelwegen om aan te geven dat een bestuurder in overtreding is (‘U rijdt te snel’, ‘Houd voldoende afstand’) geen ander doel dan de onmiddellijke aanpassing van diens rijgedrag. En ook de verwerking van RFID-chips in producten, Agamben spreekt hier van ‘biopolitieke tatoeage’, heeft een soortgelijke internalisering of normalisering van het gedrag op het oog. Japanse fabrikanten bijvoorbeeld verwerken deze chips in de kleding van leerlingen van basisscholen om spijbelen tegen te gaan. Omdat de chip op afstand kan worden gelezen is in een oogopslag te zien waar een scholier uithangt. Desalniettemin heeft Deleuze ontegenzeglijk een punt wanneer hij beschrijft dat nieuwe technologieën ervoor zorgen dat afgebakende en gesloten structuren plaatsmaken voor een andersoortige ruimte waar we ons doorheen bewegen. Daarbij ruilt hij dichotomieën als ‘binnen-buiten’ in voor een denken in termen van ‘beweging’ en ‘werkelijke tijd’.

 

De ruimterevolutie: van gegroefd naar open

Of we de veranderingen in de maatschappij nu definiëren in termen van ‘controle’ (Deleuze, 1995), ‘risico’ (Ulrich Beck in Risk Society, 1992), ‘veiligheid’ (David Garland in The Culture of Control, 2001) of ‘ICT’ (Manuel Castells in zijn netwerktrilogie The Information Age, 1996), duidelijk is dat de term ‘omgeving’ wel een zeer ruim begrip is geworden. De invoering van de eerder genoemde biometrische chipkaart op vluchten tussen Schiphol en John F. Kennedy Luchthaven is niet alleen een manier om de veiligheid te vergroten in het luchtruim. Het betekent ook dat we steeds minder bewegen in een ‘gegroefde ruimte’, van de ene afgesloten ruimte naar de andere afgesloten ruimte. De invoering van de dezelfde biometrische chipkaart leidt er toe dat we minder worden opgehouden voor ondervraging en fysiek worden gecontroleerd door bewakingspersoneel op het vliegveld. Anders gezegd, je wordt onderweg minder staande gehouden of lastig gevallen wanneer je bereid bent je virtueel te laten controleren. (Romein & Schuilenburg, 2008) De digitale scan van de chipkaart neemt slechts enkele tellen in beslag. In een sneltempo bewegen we ons daardoor door verschillende ruimtes waarbij de indruk ontstaat dat deze een aaneengesloten geheel vormen. Om het paradoxaal te formuleren: hoe groter de controle, hoe sneller de vlucht.
Deze paradox biedt de kans aandacht te vragen voor het ontstaan van een andere ruimtelijkheid, een ‘open ruimte’ die niet langer samenvalt met een afgebakend stuk grond of plaats. Deleuze schrijft: ‘Je hebt geen sciencefiction nodig om je een voorstelling te kunnen maken van een controlemechanisme dat op elk moment de positie van een element in een open omgeving (cursivering, MS) aangeeft, of het nu gaat om een dier in een reservaat of een mens in een bedrijf.’ (Deleuze: 1995) Op allerlei gebieden is er volgens hem sprake van een overlap tussen specifieke ruimten of praktijken. Deze overlappingen of samenkomsten zijn nooit stabiel of statisch. Ze zijn niet scherp afgesneden en ze veranderen voortdurend. De manier waarop Deleuze hierover spreekt is zonder meer complex. Het woord ‘open’ kan dan ook aanleiding geven tot allerlei misverstanden, misverstanden die betrekking hebben op vorm en inhoud. (Deleuze & Guattari, 1987: 480-81)
De vorm van een gegroefde ruimte is begrensd en afgesloten. Speciale ruimtes worden hier toegewezen aan speciale categorieën van personen. Op school zitten scholieren, in ziekenhuizen liggen zieken, wetsovertreders belanden in de gevangenis. Foucault laat zien dat in deze plaatsen – hij noemt ze disciplineringspraktijken – verschillende methoden (roosters, examens, oefeningen, etc.) worden toegepast om gewenst gedrag aan te leren. (vergelijk Foucault, 1989) Een open ruimte daarentegen heeft geen welomschreven grenzen of een bevoorrechte vorm. Ze kan naar alle kanten worden verlengd en wordt slechts afgesloten door een horizon die verschuift wanneer mensen zich erin verplaatsen. In een open ruimte functioneren afzonderlijke ruimten (thuis, werk, school, gevangenis) daardoor veel minder strikt van elkaar. Daarom kan niet langer worden gesproken van een vaste vorm met een gescheiden ‘binnen’ en ‘buiten’. Ook begrippen als ‘distantie’ of ‘tegenover’ verliezen hun klassieke betekenis. Het meest duidelijke voorbeeld is de gevangenisstraf. Door middel van elektronisch toezicht, waarbij de gedetineerde zijn straf buiten de muren van zijn cel ondergaat, verlegt de omgeving van de gevangenis zich naar de directe woonomgeving van de gevangene. Via thuiszorg breidt weer een ander instituut, het ziekenhuis, zijn activiteiten uit naar de leefomgeving van de zieke. Ook de overgang van school naar werk en thuis is diffuus geworden. Op het werk moet men zich voortdurend laten bijscholen door middel van diverse trainingen en cursussen. Tegelijkertijd wordt de laptop naar huis meegenomen zodat we in het weekend door kunnen werken. Simpel gezegd, het is nu mogelijk privaat te zijn in een publieke ruimte en publiek in een private ruimte.
De inhoud van een gegroefde ruimte is eenduidig. Het gaat om functiegebonden locaties. Iedere afzonderlijke ruimte – school, ziekenhuis of gevangenis – heeft een eigen manier van ‘doen en zeggen’, ofwel een eigen methode van disciplinering. En alleen doordat de disciplinerende werking vergelijkbaar is aan die van een reeks andere instellingen waarmee het individu tijdens zijn leven wordt geconfronteerd, laat het ziekenhuis zich vergelijken met de school, die op haar beurt weer veel gemeen heeft met een gevangenis. Onafgebroken beweegt het individu zich van het ene naar het andere instituut: van het gezin naar de school, van de school naar de fabriek, etc. Er is sprake van een continue voortzetting in een aaneenschakeling van gescheiden ruimten waarbij de instellingen naar elkaar blijven verwijzen. Steeds opnieuw begint het individu daarbij weer van voren af aan. Op school vertellen ze dat je niet meer thuis bent. Op het werk hoor je: ‘Je zit niet meer op school.’ (Deleuze, 1995)
In een open ruimte daarentegen verdwijnt de functionele indeling van losse en gescheiden plaatsen. Een open ruimte realiseert zich in wat zij laat verdwijnen. Aparte zones worden op elkaar aangesloten om daarna opnieuw te functioneren. Dat maakt een open ruimte niet tot een homogene of ongedeelde ruimte, alsof er geen segmenten of breuken in haar midden zouden zijn. Meerdere ruimten kunnen aanwezig zijn in een open ruimte, zoals er meerdere talen bestaan in één taal. We moeten dit slechts zo begrijpen dat de breuken tussen de ruimten niet meer absoluut zijn, zoals in een gegroefde ruimte waarin men allerlei fysieke barrières (poorten, slagbomen, bewakers) moet passeren om in een gevangenis of ziekenhuis binnen te geraken. In tegenstelling tot een gegroefde ruimte is een open ruimte een hybride plaats waarin verschillende ruimtelijkheden met elkaar versmelten zonder dat er gesproken kan worden van een totaliserend geheel. Er is enkel sprake van een voortdurende variatie van vorm en inhoud.

 

De ethische kant van wachten

De verwachtingen over nieuwe technologieën leiden steeds tot dezelfde mythen. (vergelijk Mosco, 2004) De introductie roept een fase van euforie op, een lofzang op de ongekende mogelijkheden die ze voor de mens in petto hebben. Die belofte maakt echter geen enkele technologie waar. Zo staan we nog steeds in de rij in postkantoren, treinstations, restaurants, winkels, en zoverder. Luider dan ooit klagen we over fileproblemen, over wachtlijsten in de gezondheidszorg en over de dagelijkse vertragingen op het spoor.
Daarnaast is het een misvatting technologie op te vatten als een neutraal, een op zichzelf staand middel waarmee vooraf bepaalde doelen kunnen worden bereikt. Niet alleen zijn technologieën nooit waardevrij, ze hebben ook een eigen dynamiek. Er is altijd een ‘samen-functioneren’ of ‘assemblage’ – een breed uitwaaierende constellatie van ‘doen en zeggen’, van ‘lichamen en taaluitingen’ – nodig om betekenis te krijgen. (Deleuze & Parnet, 1991: 108; Schuilenburg, 2008b) Anders blijven diezelfde technologieën marginale verschijnselen of worden ze weinig gebruikt. Veel meer dan technologieën in afzondering te definiëren moeten we daarom kijken naar hun samenhang en de effecten daarvan.
Daarmee komen we tevens op de ethische kant van het fenomeen wachten. Technologieën bieden creatieve oplossingen om tijdsverlies (‘junktijd’) tegen te gaan maar kunnen ook repressieve gevolgen hebben. Zo zijn we weer terug bij de technieken van musea, pretparken en vliegvelden om het wachten korter van duur te maken.
De quoteringstechnieken van het Stadtmuseum in Keulen en Universal Studios in Los Angeles zijn minder onschuldig dan ze op het eerste gezicht lijken. Ze passen in een bredere ontwikkeling. Toerisme en entertainment zijn de snelst groeiende industrieën in de wereld. De verwachte toename van het aantal toeristen uit India en China leidt onvermijdelijk tot de nodige problemen bij cultuurmonumenten als de toren van Pisa, natuurparken als de Grand Canyon en de archeologische schatten van de Egyptische piramides. Hoeveel Chinezen kunnen daar per dag werkelijk rondlopen? Voor het behoud en de beleving van deze plekken is er een reële kans dat de toegang van het publiek zal worden beperkt door middel van wachtlijsten en verhoogde entrees. Tegelijkertijd zal de beperking ook een sterkere behoefte creëren. Niet voor niets is een product pas schaars wanneer de weg ernaar toe ons geduld op de proef stelt en tot teleurstelling en ongemak leidt. Zaken zijn namelijk niet moeilijk te verkrijgen omdat ze schaars zijn. Ze zijn juist schaars, zo schrijft de socioloog Georg Simmel, omdat ze moeilijk zijn te verkrijgen. (Simmel, 1971: 68) Daarom zullen deze plekken steeds vaker het onbestemde stempel ‘exclusief’ krijgen. Wanneer we dat inzien, dan wordt ook onmiddellijk duidelijk dat technieken als quotering een grote vlucht gaan nemen.
Iets soortgelijks gebeurt al op vluchten tussen Schiphol en John F. Kennedy Luchthaven. De proef is alleen bedoeld voor Nederlanders en Amerikanen. Mensen met een verblijfsvergunning komen niet in aanmerking voor de speciale voortrekkersdienst. Wie een strafblad heeft, kan ook geen gebruik maken van het streven vliegreizen aangenamer, soepeler en vooral sneller te laten verlopen. Dat hebben Schiphol en het ministerie van Defensie bekendgemaakt. Deze vorm van uitsluiting zal niet beperkt blijven tot de ‘marginalen’ (Schuilenburg, 2008a) of ‘wegwerpcategorieën’ (Wacquant, 2006) van onze samenleving: werklozen, bedelaars, daklozen, verslaafden, criminelen, immigranten zonder papieren, enzovoort.
De invoering van de biometrische chipkaart past in een rij van andere technieken die erop gericht zijn allerlei mensen uit te sluiten van collectieve diensten en goederen. Twee soorten van techniekinzet vallen in het bijzonder op. (Von Hirsch & Shearing, 2000) De eerste baseert zich op de profielen van personen. Men gaat ervan uit dat bepaalde individuen over specifieke kenmerken beschikken die wijzen op een verhoogd risico van crimineel gedrag (bijvoorbeeld ‘man’, ‘jong’, ‘getinte huidskleur’, ‘zonnebril’ en ‘capuchon’). Hoewel er feitelijk nog geen regelovertredend gedrag heeft plaatsgevonden, wordt het risico daartoe zo hoog geacht dat deze personen geen toegang meer krijgen tot bepaalde plaatsen of voorzieningen. Zo kunnen op dit moment bepaalde individuen al niet meer vliegen omdat ze worden beschouwd als potentiële kapers.
Een tweede soort techniek richt zich, in tegenstelling tot de eerste vorm van uitsluiting, op het weren van personen die al veroordeeld zijn geweest voor het overtreden van bepaalde regels (zoals voetbalsupporters of winkeldieven). Ondanks dit graduele verschil is de overeenkomst tussen beide vormen van uitsluiting evident. Beide richten zich op het identificeren van ‘het kwaad’ in de vorm van potentiële bedreigingen of mogelijke veiligheidsrisico’s.

 

‘Klassieke begrippen’: burgerschap en gelijkheid

Op het eerste gezicht nemen technologieën als quotering en biometrische controle de vervelende ervaring van het wachten weg. Dat is prettig. De tijd die we kwijt zijn met wachten in ons leven laat weinig ruimte voor relativering. Gemiddeld staan we ruim één jaar van ons leven in de rij. Uit onderzoek blijkt dat een man bovendien een dikke twintig weken buiten het pashokje wacht op zijn winkelende vrouw. Het ophalen van je partner neemt ook nog eens een week van ons leven in beslag. Maar op de achtergrond speelt een andere problematiek. Historisch gezien werden plaatsen als musea, pretparken en vliegvelden gebruikt om delen van de bevolking met elkaar te verbinden. Nu is een omgekeerde tendens zichtbaar. Technologieën worden op deze plaatsen ingezet om mensen van elkaar te scheiden. Waar nodig worden categorieën personen de toegang geweigerd tot deze ruimten of de voorzieningen ter plekke, zoals de mogelijkheid om te vliegen naar een andere bestemming.
De scheiding van delen van de bevolking maakt deel uit van een ontwikkeling die geduid wordt met de parapluterm splintering urbanism. (Graham & Marvin, 2001) In hun boek met de gelijknamige titel stellen Stephen Graham en Simon Marvin vast dat nationale staten het monopolie uit handen hebben gegeven op publieke plaatsen en de levering van collectieve diensten en goederen. In een hang naar verzelfstandiging, privatisering en marktwerking zijn infrastructurele netwerken (transport, telecommunicatie, energie) en publieke plaatsen (winkelcentra, woonwijken, vliegvelden) in handen gekomen van private investeerders en partijen. Dit uiteenvallen van tot de jaren 1960 grotendeels nationaal gestructureerde netwerken zorgt voor het einde van een zekere uniformiteit van de ruimte om ons heen. Op tal van wijzen wordt daarmee afscheid genomen van het moderne ideaal van een open en neutrale plek van ontmoeting – een plaats waarin een gezamenlijke wereld door mensen wordt geconstrueerd. Het is tegen deze achtergrond dat we opnieuw moeten kijken naar wat technologieën teweeg brengen. Dit houdt meer in dan een vrijblijvend betoog over stedelijke principes. We moeten vragen: wat betekent de uitsluiting van bepaalde groepen voor de klassieke begrippen ‘burgerschap’ en ‘gelijkheid’?
Burgerschap en gelijkheid zijn wezenlijk moderne begrippen. Dat wil zeggen, ze zijn de uitkomst van de Franse revolutie. Met de onthoofding van Louis XVI in 1793 heeft niet alleen de soevereiniteit van de vorst plaats gemaakt voor de wil van het volk, alle mensen bezitten ook onvervreemdbare rechten die onder alle omstandigheden moeten worden beschermd door de regeringen van nationale staten. Toch is er weinig voor nodig om in de titel van de verklaring van de Franse Revolutie, Déclaration des droits de l’homme et du citoyen, een merkwaardige dubbelzinnigheid te lezen. (Agamben, 2002: 137) In de titel wordt de mens (l’homme) naast de burger (citoyen) geplaatst. Is de mens een allesomvattende verzameling en de burger een willekeurig element van dat geheel? Of betreft het hier twee volkomen verschillende categorieën van ‘mens-zijn’ die, in tegenspraak met de beroemde verklaring, juist niet volkomen gelijk zijn aan elkaar? Een antwoord op die vraag zoekt de Franse filosoof Alain Badiou in de verzamelingentheorie van de wiskundige Georg Cantor XE "Cantor" .
In zijn boek Being and Event (2005) XE "Zermelo" maakt Badiou een onderscheid tussen een extensionele en een intensionele verzameling. In de eerste verzameling worden elementen bijeen gebracht zonder daarbij uit te gaan van bepaalde eigenschappen die zij gemeen zouden hebben. In de tweede verzameling worden elementen wel verzameld op grond van een bepaalde eigenschap. Een simpel voorbeeld maakt het verschil duidelijk. Wie de mensen in een vliegtuig wil indelen in losse groepen kan deze groepen willekeurig samenstellen: ‘de mensen op de eerste, tweede en derde rij’. Maar dezelfde personen in het vliegtuig kunnen ook worden gegroepeerd op basis van bepaalde eigenschappen: ‘de mensen met een ‘getinte huidskleur’, ‘donker haar’ en ‘baard’.
Door aldus in termen van verzamelingen te spreken wil Badiou benadrukken dat steeds meer criteria worden geformuleerd (sociaal, biologisch, religieus, etnisch, etc.) op grond waarvan mensen worden gegroepeerd en van elkaar gescheiden. In het geval van de quotering en de biometrische chipkaart leidt deze ‘insluitende uitsluiting’ (Agamben, 2002: 34) tot de vaststelling dat technologie niet alleen een geschikt middel is om sneller binnen te geraken, maar het bij uitstek ook een medium is waarmee we anderen buiten laten.

 

Epiloog

Aanknopend bij de noties van Badiou, Deleuze en Agamben blijkt dat er verschillende relaties bestaan tussen technologieën en wachten. Naast voordelen zoals de vermindering van tijd die we kwijt zijn met wachten, werken de beschreven technologieën ook mee aan het onderscheid tussen wat buiten en wat binnen is, tussen wie de controle snel passeert en wie in de rij moet staan om ergens binnen te komen. Zo bezien kunnen we een nieuw onderscheid toevoegen aan de aloude ideologische tegenstellingen van ‘links-rechts’, ‘meester-slaaf’ en ‘arm-rijk’. De mensheid kan worden ingedeeld in twee nieuwe groepen. De grootste groep mensen zal moeten wachten. Een veel kleinere groep zal de rijen kunnen ontlopen en eenvoudiger en sneller toegang hebben tot functies en voorzieningen van bepaalde plekken. Friedrich Nietzsche schreef al in zijn eerste grote aforismenbundel Menselijk al te menselijk dat ‘een zekere manier om mensen te irriteren en kwade gedachten in hun hoofden te stoppen is ze door hen lang te laten wachten. Dat maakt ze immoreel.’ (Nietzsche, 1994: 475) De vraag die ons in de eenentwintigste eeuw dan ook bezighoudt is: ‘Hoe kunnen we het wachten vermijden?’
Omdat het niet iedereen is gegeven de wachtrij te ontlopen, zit er niets anders op dan de kunst eigen te maken van het voordringen. Verschillende tactieken zijn ontwikkeld om de junktijd van de rij aanmerkelijk korter te maken. Voor al die personen die heel hun leven veroordeeld blijven tot de rijen voor supermarkten, vliegtuigen, musea en pretparken, dit zijn mijn favoriete manieren om voor te dringen:
1. Loop naar de voorkant van de rij en laat je langzaam terugzakken door anderen voor te laten gaan. Kies wel zorgvuldig het moment waarop je onopvallend in de rij gaat staan.
2. Sta je in een rij die niet alleen lang is maar ook nog eens langzaam voortbeweegt, creëer dan een tweede rij. Let op: deze strategie werkt alleen wanneer je met veel vrienden bent.
3. Benader de rij langs twee kanten. Dit kan door gelijktijdig met een kennis te lopen langs de linker en rechterkant van de rij. Zoek het juiste moment uit waarop je enthousiast een ‘bekende’ in de rij begroet. De aandacht van de wachtenden zal hierop naar jou uitgaan. Dit biedt je metgezel de kans zich aan de andere kant in te voegen waarna je bij hem kunt aansluiten. Deze strategie is uitstekend geschikt voor brede rijen.
4. Betaal een persoon om voor jou in de rij te staan. Deze methode is zeer gebruikelijk in India en Pakistan waar bedienden de plaats innemen van hun bazen.
5. Passeer met je neus omhoog de personen die staan te wachten voor een ingang. Deel de portiers of kaartjescontroleurs mee dat je op een (gasten)lijst staat. Ontdekken ze dat dit niet het geval is, maak dan geen ruzie maar biedt vriendelijk aan de toegangsprijs te willen betalen.

 

Literatuur

Agamben, G. (2002), Homo sacer. De soevereine macht en het naakte leven, Amsterdam: Boom/Parrèsia.
Agamben, G. (2004), ‘Nee tegen biopolitieke tatoeage’, in: Le Monde, 10 januari 2004, HYPERLINK "http://www.biopolitiek.nl/pivot/entry.php?id=133" www.biopolitiek.nl/pivot/entry.php?id=133, bezocht augustus 2008.
Badiou, A. (2005), Being and Event, London/New York: Continuum
Bergson, H. (1910), Time and Free Will. An Essay on the Immediate Data of Consciousness, Montana: Kessinger Publishing Company.
Burroughs, W. (1959), Naked Lunch, New York: Grove Press Inc.
Deleuze, G. (1995), Negotiations 1972-1990, New York: Columbia University Press.
Deleuze, G. (2004), Two Regimes of Madness. Texts and Interviews 1975-1995, Los Angeles/New York: Semiotext(e).
Deleuze, G. & Guattari, F. (1987), A Thousands Plateaus. Capitalism and Schizophrenia, Minneapolis: University of Minnesota Press.
Deleuze, G. & Parnet, C. (1991), Dialogen, Kampen: Kok Agora.
Foucault, M. (1989), Discipline, toezicht en straf, Groningen: Historische Uitgeverij.
Graham, S. & Marvin, S. (2001), Splintering Urbanism. Networked Infrastructures, Technological Mobilities and the Urban Condition, London, Routledge.
Mosco, V. (2004), The Digital Sublime. Myth, Power, and Cyberspace, Cambridge/Massachusetts: The MIT Press.
Neijenhuis, T. (2002), ‘Het einde van de vrijheid’, in: Volkskrant, 5 januari 2002, http://www.volkskrantreizen.nl/, bezocht augustus 2008.
Nietzsche, F. (1994), Menschliches Allzumenschliches, in: Werke in drei Bänden, Köln: Könemann Verlagsgesellschaft.
Prins, A. (2007), Uit Verveling, Kampen: Klement.
Romein, E. & Schuilenburg, M. (2008), ‘Are you on the fast track? The rise of surveillant assemblages in a post industrial age’, in: Architectural Theory Review, 13 (2), nog te verschijnen.
Schuilenburg, M. (2008a), ‘Citizenship revisited: denizens and margizens’, in: Peace Review. A Journal of Social Justice, 20 (3), p. 358-365.
Schuilenburg, M. (2008b), ‘Het ontregelend doorzicht van assemblages. Een andere blik op het veiligheidsvraagstuk’, in: Open. Cahier over kunst en het publieke domein, nr. 15 (NAi Uitgevers, Rotterdam, 2008), nog te verschijnen.
Simmel, G. (1971), ‘Exchange’, in: Georg Simmel: On Individuality and Social Forms (ed. D.N. Levine), Chicago: University of Chicago Press.
Sleutel, W. (2007) Virtueel wachten, in: Volkskrant, 28 juni 2007, http://www.volkskrantreizen.nl/, augustus 2008.
Von Hirsch, A. & Shearing, C. (2000), ‘Exclusion from Public Space’, in: Ethical and Social Perspectives on Situational Crime Prevention, Oxford, Hart Publishing, p. 77-96.
Wacquant, L. (2006), Straf de armen. Het nieuwe beleid van de sociale onzekerheid, Berchem: Epo.

Top